woensdag 2 september 2009

Woordinflatie

Sommige woorden zijn in deze tijd van deflatie nog steeds onderhevig aan woordinflatie. Als het oorspronkelijke woord de lading niet meer dekt dan zijn er twee mogelijkheden: het woord wordt versterkt door een andere woord door de vorming van een samenstelling of het woord gaat staan voor een minder zware betekenis.
Een voorbeeld van het laatste is het begrip documentaire. Een docent van het toenmalige omroepopleidingsinstituut Santbergen legde mij eens uit, dat een documentaire een beeldverhaal is. Kenmerkend hiervoor is het verhalende, de dramatische ontwikkeling die er in de loop van het verhaal plaatsvindt. Een documentaire moest oorspronkelijk dus aan specifieke eisen voldoen.
Helaas is de betekenis van het woord in de loop der jaren steeds verder verwaterd. Joop van den Ende zei pas geleden nog op TV: "Ik ben gek op documentaires, ik neem graag informatie tot me die ik nog niet kende." Zelfs bij de voormalige keizer der TV-makers zit het misverstand blijkbaar diep. Niet elk gemonteerd informatief programma is een documentaire. Een beeldverslag dat informatie bevat noemen we een reportage en hoeft nog geen documentaire te zijn. Een beeldverslag over een natuurverschijnsel kan veel informatie bevatten die voor de kijker nieuw is, maar daarom is nog niet elke natuurfilm een documentaire. Maar wanneer we het leven van een haai volgen in een verhaallijn die toewerkt naar een climax, waarin b.v. de haai sterft bij een ontmoeting met een mens (of omgekeerd) dan is er wel sprake van een documentaire. Deze wordt gekenmerkt door een verhaallijn, heeft een dramatische ontwikkeling in zich, er wordt toegewerkt naar een apotheose die de kijker tot het laatst geboeid houdt. Daarvoor is tijd, ruimte en geld nodig. Omdat met name het laatste in televisieland ontbreekt is het aanbod van goede documentaires tot een minimum gedaald en is het geld besteed aan goedkopere produkties.
Een lokale omroep zond in de jaren '90 een serie programma's uit onder de naam 12 minuten. Ook deze probeersels van hobbyisten werden aangemerkt als documentaires. Helaas, een documentaire moet langer zijn dan 12 minuten, net zoals je ook geen speelfilm van 12 minuten kunt maken, omdat je dan als maker de mogelijkheid ontbeert om je personages te ontwikkelen en om je verhaallijn uit te werken. Maar goed: we lijden aan woordinflatie en dus is tegenwoordig iedere flutreportage een documentaire.

Een voorbeeld van het versterken van een begrip door een extra woord in een samenstelling is gijzelingsdrama. Het lijkt vanzelfsprekend, dat iedere gijzeling die plaatsvindt voor de slachtoffers (de gijzelaars) een drama is. Maar het woord gijzeling bleek in de loop der jaren voor sommige journalisten niet veelzeggend genoeg om de gebeurtenis aan te duiden en dus werd het gekoppeld aan een woord dat het begrip kon versterken: drama. Dat woord is op zich al eeuwen onderhevig aan verwatering, want het oudgriekse woord drama betekende handeling. Daarna werd het al in de oudheid gekoppeld aan de handelingen in een theatron en de connectie met toneel was gelegd. Aanvankelijk omvatte drama ook de komedie (het blijspel), maar omdat de Grieken vaak (driedelige) treurspelen opvoerden was de vereenzelviging met de tragedie een feit. In het dagelijks taalgebruik heeft het begrip drama dan ook altijd een negatieve lading, het is een droevige en/of aangrijpende gebeurtenis. Door het te koppelen aan gijzeling krijgt dat woord blijkbaar een nog sterkere negatieve lading: gijzelingsdrama. Maar het is een volkomen overbodige samenstelling.

En nu we het toch over gijzelingen hebben: het woord gijzelaar heeft op zich een grappige ontwikkeling doorgemaakt. Tegenwoordig weten we wel weer allemaal (nou ja, op die ene analfabeet op de journaalredactie na) dat het gaat om een persoon die gegijzeld wordt. Al sinds (pakweg) 1982 kennen we Gijzelaar van Het Goede Doel:
Oh, was ik maar een gijzelaar
Dan stond altijd m'n eten klaar
Dan kon ik altijd klaverjassen
En hoefde nooit meer af te wassen
En nooit meer op mezelf te passen
Maar in de jaren '70 -de tijden van de Molukse gijzelingen- sloeg de verwarring flink toe. Dronken of nerveuze verslaggevers (wellicht waren beide bijvoegelijke naamwoorden van toepassing?) wauwelden op radio & TV over "de gijzelaars en de gegijzelden". Toen het telefoontjes in Hilversum regende dat men door het verwisselen van begrippen niet meer kon volgen wat er gaande was (want het woord gijzelaar stond in het woordenboek toch echt vermeld als iemand die het slachtoffer van een gijzeling was, in het Engels: hostage) begon men op radio en TV het woord gijzelaar maar te vermijden. Het werd: de gegijzelden en de kapers. Later zelfs de gijzelnemers en de gegijzelden. Van gijzelaars was geen sprake meer.
Ik had er op mijn werk heftige discussies over met twee collega's. Die beweerden allebei, dat een gijzelaar iemand was die gijzelde. Mijn verwijzing naar het plaatje van Donna Summer met de tekst He was a hostage mocht niet baten (onvergetelijk TV-optreden in Van Oekel's Discohoek in 1974!). Woorden op "aar" waren volgens die collega's altijd actief en niet passief: moordenaar, handelaar, gijzelaar. Een gijzelaar gijzelt zoals een moordenaar moordt en een handelaar handelt. Ik vroeg vervolgens of een martelaar ook martelde, maar dat werd afgedaan als de uitzondering die de regel bevestigde. En verdomd: niet lang daarna verscheen een nieuwe druk van de Dikke van Dale en daarin werd een gijzelaar aangeduid als een gegijzelde maar ook als iemand die een gijzeling uitvoerde.......... De nitwits, dronkelappen en ongeletterden hadden de taal weten te veranderen. Dank aan Henk Westbroek dat hij 't er een paar jaar later stevig inpeperde:
Wat ik toen dacht
Dat is nog steeds van kracht
Oh, was ik maar een gijzelaar